54
dachten héél ergens anders was en het toneel afwandelde, terwijl de acteur waar ik mee speelde nog een hele geschiedenis tegen me moest zeggen. Gelukkig was ’t Louis van Hemert, die je altijd overal uit redt. Achter het toneel duwden ze me al terug en Louis zei toen ik weer opkwam: „Zeg, Pop, hol nou niet rweg, ik heb je nog wat te zeggen. Zo redde hij de situatie.”
„En wat zei mevrouw van Doren er wel van?” „Nou, ze snoof van woede, maar och, een ongelukje overkomt iedereen wel eens. ’t Lamste was, dat net Rik in de zaal was. Jakkie, ik had wel weg kunnen kruipen van schaamte.”
„Wie is Rik?”
„Hè, moeder, Rik Donkers natuurlijk.”
„Waar we laatst die mooie rol van gezien hebben in... nou kom, hoe heet ’t ook weer... En is dat nu zó erg, dat die je flater zag? Dat moet zo’n groot acteur zich toch helemaal kunnen voorstellen, ’t Zal hem ook wel eens gebeurd zijn, denk je niet?”
Els gaf geen antwoord en staarde naar buiten, terwijl ze, slechte gewoonte van haar, hevig haar vingers bebeet. Haar hele opgewekte stemming was opeens voorbij.
„Wat heeft ’t kind,” dacht de moeder bezorgd en hardop zei ze: „Die Rik Donkers moet nogal een luchthartig heerschap zijn, hè?”
„Wie heeft dat nu weer gezegd?” stoof Els op. „Zeker een van die kwebbel-mensen die ’s middags op de thee bij u komen. Bah! kletsmensen. Ik zou ze met plezier door mekaar kunnen rammen.”
„Els, wees toch niet direct zo heftig. En wat kan ’t jou schelen wat ze van dien Donkers zeggen. Jij •hebt toch niets met ’m te maken.”
„Neen, niets! geen cent! voor mijn part kan ie opwaaien! en toch kan ik al dat gekwebbel niet uitstaan.”