52
„Maar dit is het beroepstoneel,” waarschuwde haar moeder.
„Wat zou dat!” Els’ wipneusje stond brutaal omhoog. „Ik ken geen plankenkoorts. Ik moet bende’s vrijkaarten hebben,” was het dan. „Ik heb de halve school kaarten beloofd. Ik hoop maar, dat Eliza ze geeft. Als het vol is zit ik er naast natuurlijk, maar als het leeg is moet ze wel koef noentjes geven.” „Wat moet ze geven?” vroeg verbaasd haar vader. „Toneel-uitdrukking voor vrijkaarten,” lei Els uit. „Schep niet zo op met al dat toneel-bargoens,” zei haar moeder, wat wrevelig.
„Dat kind kent geen zenuwen,” verbaasde haar vader zich, toen Els op de middag, die vooraf ging aan de première, het maal overvloedig eer aandeed. „Kan blague zijn,” veronderstelde zijn vrouw. Maar toen ze die avond in de schouwburg zaten, zagen ze tot hun verbazing een volkomen onbevangen Els, die even ongedwongen en fris of ze thuis was, over het toneel liep.
„O, hemel,” fluisterde haar moeder, toen Els in een van de acte’s thee moest schenken. „Nu maakt ze vast ongelukken. Thuis kan ze immers geen kopje inschenken zonder te morsen.”
Maar, Els, als een volleerde huisvrouw, schonk en diende de thee zonder dat er iets gebeurde.
„Hè-je gezien?” snoefde Els, toen ze na afloop met haar ouders naar huis ging. „Ik had een open doekje.” „Open doekje? Ik heb niets gezien,” zei haar moeder. „Waar had je dat dan?”
„In de derde acte, toen ik zo snibbig zei: „je bent jaloers en je wou dat ie van jou was, hè schaap?” „Open doekje,” verbaasde haar moeder zich nogmaals.
„O!” gierde Els. „U weet natuurlijk niet wat dat is, zo noemen ze ’t als je een applausje krijgt voordat het doek — het scherm — gevallen is.”