47
Ze wist de weg om achter het toneel te komen, daar ze in diezelfde schouwburg enige malen met de dilettanten-club waar ze deel van uitmaakte, opgetreden was.
En de portier, de zekerheid ziende waarmee ze zich er heen begaf, liet haar rustig gaan.
„Natuurlijk bof ik weer,” dacht ze, toen ze achter het toneel gekomen, zag, hoe de medespelenden door de wat donkere gangen liepen, klaarblijkelijk genietend van een korte pauze.
„Kunt u me ook zeggen, waar ik Eliza van Doren kan vinden?” vroeg Els aan een jongmens, dat er nogal modern uitzag, vond ze.
„Op de Bühne,” zei hij geaffecteerd.
„Draak!” dacht Els. „Op de Bühne! waarom zegt dat jog niet op ’t toneel.”
Ze gluurde even tussen de coulissen. Ja, waarachtig, daar stond Eliza te praten met twee jonge mannen. „Hou es stil! die ene is Louis van Hemert. Hoera! ik ben direct op bekend terrein. Die doet vast een goed woordje voor me.”
Ze liep vrijmoedig het toneel op. Geen ogenblik was er weifeling in haar. Regelrecht stapte ze op haar doel af.
„Dag mevrouw van Doren,” groette ze. „Kent u me nog?”
Even bedacht de regisseuse zich en bleven haar donkere ogen peinzend op Els gevestigd.
„Ah, ja, ik ben er! hebt ge niet meegespeeld met ... wacht es... met..
„De Jongeren,” hielp Els haar geheugen.
Mevrouw van Doren knikte vriendelijk en keek goedkeurend naar het aardig figuurtje, in de vrolijke zomerjurk.
„Ik kwam es vragen of u niet een rolletje voor me heeft in een van uw meisjesstukken. Ik verveel me zo gloeiend in m’n vacantie en ik zou zo graag wat