46
gewone plaatsje in Américain zat en ik stellig gedacht had, dat ie er na afloop van de voorstelling zou zijn. Ook maar geen strop, dat ie net toen wij weggingen naar binnen kwam waaien met die mallotige Kit Redekes. Wat ziet ie in dat schaap! Een aanstellerig, onnatuurlijk wicht is het. En ’n actrice van niks! wordt nooit wat! ’n goed figuur heeft ze, dat is nou net alles.”
Els’ ellebogen waren op tafel geplant en in haar hele houding was dat nonchalante, dat haar moeder vaak zo ergerde.
Even peilden de kalme ogen haar, een blik, die Els altijd opstandig maakte.
„Ik ga maar een eindje omfietsen,” zei ze dan en ze veerde op.
Ze trapte in een vaartje de kade af, die baadde in zonlicht.
„Wat een licht! wat een kleur!” de humeurs-baro-meter vloog met schokken de hoogte in.
Werktuigelijk peddelde ze voort, liet de stille buurt achter zich en reed het drukke stadsgedeelte door.
„Ik weet wat!” jubelde het plotseling in haar. „Ik ga op de bonnefooi naar Eliza van Doren en vraag of ze een rolletje voor me heeft in d’r zomerstuk. Kan mij wat bommen! Ze kan niet meer dan neen zeggen!”
Els werd nagejouwd door mensen, die ze haast omver reed, ze streek bijna tegen een vrachtauto aan, een hond, waarvan ze licht z’n staart raakte, liep luid jankend weg.
Stop! ze stond voor de kleine schouwburg, waar ze Eliza van Doren en haar troepje aan het repeteren wist.
„De brutalen hebben de halve wereld,” dacht ze toen ze den portier met een stalen gezicht zei, dat ze verwacht werd.