29
„Pch! pch! pch!” de hand dwarrelde en in de donkere ogen vlamde het van innerlijke pret.
Toen kwam Tom Mertens binnen, dik, genoeglijk en onverschillig, zoals hij altijd deed.
„Luidens!” een zwaai met z’n brede arm en dan een zich laten neervallen in een van de gemakkelijke stoelen.
„De boel kraakt maar weer eens,” gromde Els. „Haal je de twee honderd pond al?”
„Honderd zeven en tachtig.” Tom rekte zich uit, vleide zich behagelijker nog in de kussens.
„Bah! vette woerd!” plaagde Bob.
„Ik word van hard werken dik, jij blijft bij niets doen mager. Kwestie van aanleg,” Tom vouwde berustend z’n handen over z’n mollig buikje. „Is er al thee, Beatrice of wacht je op Rik Donkers?”
„Hij moet natuurlijk weer een groots menu wegspoelen,” lachte Bea. „Hoeveel gangen waren het, Tommy?”
„Een heel doolhof.” Tom’s vollemaansgezicht blonk van genoeglijkheid.
„Jij moest eens wat meer aan sport doen,” vond Ans. „Waarom roei je niet? en op de baan verschijn je ook nooit. Tennis je niet meer?”
„Ik ga wintersporten,” vertelde Tom.
„Zeg, we zijn pas in Mei!” spotte Els. „Als je dan tot Januari ’36 niets aan sport doet ben je dichtgegroeid voor je op de latten komt.”
„Hoor dat kind eens wintersport-termen gebruiken,” plaagde Bob. „Je zou denken dat ze minstens zes seizoens had meegemaakt. Opschepster!”
„Och, jongen!” Els kleurde, wat ze altijd deed als ze uitgelachen werd. „Zal ik vast theeschenken, Bé?” „Graag,” zei Bea, en ze haalde de lange witte siga-retten-pijp, die onafscheidelijk van haar was, tevoorschijn, draaide er met het ernstige gezicht wat ze altijd bij die gelegenheid trok, een sigaret in. „Er is al