28
wijl hij z’n onafscheidelijke pijp aanstak en genoeglijk dampte.
„Jasses, maak nou niet weer direct een rookhol!” snauwde Els.
„Wat is die kleuter oproerig vanavond. Moest ze eigenlijk niet allang in haar bedje?”
„Jongen, doe niet zo onuitstaanbaar!” siste Els.
„Bel!” constateerde Bea, uit het raam kijkend. „De geliefden met Tom Mertens.”
Ze wierp ten tweede male de huissleutel naar beneden.
„Kun jij je voorstellen, dat die gezellige Ans zo’n stijven hark als dien bioloog genomen heeft?” vroeg Els, doelend op het verloofde paar.
„Hij rookt niet, hij drinkt niet, hij flirt niet!” zei Bob.
„’t Lijkt net of je een stofzuiger aanbeveelt,” lachte Bé. „Come in,” galmde ze dan, als er geklopt werd.
Ans van Son, een tenger hoog-blond meisje, gevolgd door haar aanstaande, een wat stijve, maar uiterst correcte jongen man, kwam binnen.
„Geliefde nicht,” begroette Bea haar en dan voorstellend:
„Bob van Eijck, Herman Thoolen, doctor in de biologie.”
„Waar hebben jullie Tom gelaten?” vroeg Bea, toen allen zich neer hadden gezet.
„Die is naar je keukentje afgezakt,” lachte Ans.
„Dat belooft veel,” zei Bea, zich neerlatend op de pouffe. „Zeg, aanstaande neef,” spotte ze dan, „kijk niet zoo verglaasd naar m’n evening-dress. Dat zijn altemaal dingen, waar je aan zult moeten wennen.”
„Inderdaad,” gaf Herman Thoolen vermaakt toe.
„Ik zie wel, dat ik hem nog niet genoeg heb verteld van mijn excentrieke nicht,” lachte Ans, terwijl haar hand zich even op zijn hand lei. „Op het Oosters gewaad had ik niet gerekend.”