22
ze niet weg kon slikken, verdween alle wrevel om plaats te maken voor een grote moederlijke tederheid.
„Weet je wat we moesten doen?” Ze vroeg het kwasi-opgewekt. Toen er geen belangstelling voor de vraag bleek, ging ze voort:
„We moesten dit week-end naar Blaricum gaan. Het weer is zo mooi en zal wel mooi blijven. Gaan we fijn in het zonnetje op de hei liggen.”
„Ersatz”, dacht Til, maar ze wilde haar moeder niet grieven en zich dwingend tot opgewektheid, zei ze:
„Ja, dat kan wel prettig worden. Is ’t niet te duur?” „Welneen. Ik heb toch weer dat meevallertje van die nieuwe les. En bij die goeie zuster de Boer zijn we heus niet duur uit. Reken er dus op, dat we Zaterdag direct na de koffie gaan.”
Ze speelden op dat moment verstoppertje voor elkaar, de moeder, omdat ze wel wist, dat het maar een lapmiddeltje was en alleen maar goed om er haar eens even helemaal uit te krijgen. Til, omdat ze diep voelde, dat niets haar kon helpen.
Els kwam die avond vroeg aangezet bij Bea van Heusden en vond haar liggen op de seatty in de zwart zijden pyama-broek met het hel-rood zijden jasje waarop de in goud geborduurde vogels, de blote voetjes in muiltjes gestoken. Els bewonderde deze dracht hevig, al wist ze, dat zij zoiets nooit zou kunnen dragen, omdat ze er te fors voor was en vooral, o, vooral, omdat moeder nooit goed zou vinden, dat ze in een dergelijk gewaad door het huis beende.
„Goed voor een film-diva,” zou moeder zeggen.
Els zette zich neer op de pouffe aan Bea’s voeten.
Bea was een rol aan ’t instuderen en dan hoefde