21
Til keek haar na, zoals ze weg ging, wat moe en slepend en ’t leek haar ineens toe, of moeder ouder was dan anders. Er was niet het veerkrachtige in haar tred, het vlugge gedecideerde, wat Til van haar gewend was en wat ’t zo moeilijk maakte om aan te nemen, dat moeder in haar jeugd net zo weifelend en kleinmoedig was geweest als zij nu.
„Dat was in een tijd waarin kinderen nog iets voor hun ouders deden,” prevelde Til zacht voor zich heen.
Het zachte, tedére, dat de andere kant van Til’s karakter vormde, kwam naar boven.
„Ik zal het nog eenmaal proberen,” beloofde ze zichzelf. „Moeder heeft al zoveel teleurstellingen in haar leven gehad.”
Haar rug rechtte zich en het was of er met dit voornemen weer meer fut in haar kwam.
„Vooruit negerpop, pak je aan, zou Els zeggen! Els, die alles doorzet wat ze zich voorneemt en alleen maar strijd en perikelen heeft door al de amouretjes die ze zich aanhaalt. Malle Els, ze denkt, dat het iets héél bizonders is, dit ontwaken van haar vrouw-zijn.
En toch misschien is het voor haar moeilijker dan
voor mij, kwestie van temperament en beheersing.”
Beneden zat haar moeder en ze hoorde Til blokken, het octaven-loopje, de moeilijke passage waar ze telkens weer over struikelde. Een uur ging voorbij en nog een en nog steeds klonk van boven het monotoon herhalen van de moeilijke gedeelten, het driftig en kort maattrappen van een kleine nerveuse voet. De tafel stond al gedekt voor het middagmaal en nog was Til aan het studeren.
„Ze overdrijft het,” dacht de moeder en weer was er wrevel in haar.
Maar toen Til beneden kwam, het bleke gezicht strak, toen ze het eten bijna onaangeroerd liet staan, omdat er, zoals ze zei, een prop in haar keel zat, die