16
„Ik ga vanavond zogenaamd met jou, hoor! om geen gezeur thuis te hebben. Nou, dag! ik zal me braaf gedragen. En vergeet nou maar al die malligheid die ik eruit geflapt heb. Ik weet niet eens, öf ik ’t wel allemaal zo meen. Daag!”
Til keek haar na zoals ze op haar fiets sprong en wegpeddelde, de blonde krullen wuivend in de vrolijke voorjaarswind.
„Een toonbeeld van kracht en gezondheid,” dacht ze. „Had ik maar een tiende gedeelte van haar moed en durf. Dan zou ik nu niet zo wanhopig opzien tegen die vreselijke voordrachtoefening. Nogal geen opga