15
zulke ogen aan. Neen, dat künnen ze niet begrijpen en ik kan ’t ze niet zeggen ook. Dat gaat nou eenmaal niet met zulke kalme, evenwichtige mensen als dat stel ouders van mij.”
„Misschien zijn ze ook niet altijd zo geweest.” „Moeder wel. Die is vast van de wieg af zo’n gelijkmatige ziel geweest. Maar vader? dat weet ik niet. In ieder geval staat ie nou allemachtig conservatief tegenover „al dat moderne gedoe van tegenwoordig”, zoals hij dat uitdrukt. Ik geloof, dat ze mij nog een van de minst erge vinden en nog „helemaal kind”! Goeie hemel, dat kan me zo kriebelig maken en dan zou ik ze zo graag willen toe schreeuwen, dat ik net zo min „een kind” ben als al die andere meisjes, waar ze zo vreemd tegenover staan en die ze zo gedurfd en hyper-modern vinden. Zit me nou niet zo uilig aan te kijken, omdat ik me nou eens laat gaan. Straks ben ik ’t weer vergeten en dan voel ik me zo lekker als kip.”
„En toch moest je in zo’n stemming niet naar Bea gaan,” hield Til vol. „Ik ken je beter, dan je denkt. Dan ben je overmoedig en je slaat door en er zijn daar misschien sujetten die van zo’n stemming van jou misbruik maken.”
Weer schaterde Els het uit, maar ’t was niet het natuurlijke lachen van anders en Til hoorde er de wanklank in.
„Laten we samen een filmpje pakken vanavond,” stelde ze voor.
„En je moet werken voor theorie,” zei Els weifelend.
„Gaan we naar de vroeg-film, dan kan ik daarna m’n werk wel maken. Toe nou!”
„Neen,” Els sprong op, pakte haar hoedje, slenterde onverschillig naar de spiegel en keek of het schuin genoeg op haar krullen stond.
Toen — en het klonk schuldig — zei ze: