124
vond Tom. „Daar bereid je iemand langzaam op voor. Hier!” hij wierp een dubbeltje op tafel. „Mijn laatste centen! Zet ze om in twee taretjes.”
„Allemaal een dup!” riep Els, „Een pracht-idee van je.”
Toen de dubbeltjes geofferd waren bood Tom aan de gebakjes zelf te gaan halen.
„Dat zijn van die werkjes, die ik alleen mezelf toevertrouw,” beweerde hij plechtig. „Ik ben er zeker van, dat Els amandelgebakjes mee zou brengen. Die ■haat ik! Om voor ieder het taartje mee te brengen, waar ie van houdt, daarvoor moet je een groot mensenkenner zijn.”
„Wat een kostelijk type,” zei Toet toen hij weg was. „Daar kwik je helemaal van op. Is ie altijd zo?” „Ja, die heeft het eeuwige goede humeur. En naast al z’n maldoenerij een stoere werker. Ik hoor wel eens van vrienden van ’m, dat ie tot diep in de nacht zit te vossen,” vertelde Bea. „En geloof niet, dat hij aan iets zal meedoen, wat hij niet kan betalen, of, zoals er toch heus een hele hoop studenten doen, geld zal lenen om naar een gezellige fuif te kunnen gaan.”
„Weet je wat zo grappig is?” vroeg Els. „Ik vind dikke mensen een gruwel, maar Tom’s dikte hoort bij ’m, dat hindert je nou helemaal niet. Daar heb je ’m al!”
„Ik ben benieuwd hoe ver z’n mensenkennis reikt,” lachte Toet. ^.Jullie smaak kent ie, de mijne niet.” Tom zette met plechtig gebaar het doosje met taartjes neer.
„Waar is de taartschotel? ik wil ze er zelf opleggen, want er zijn subtiele gebouwen bij.”
Bea zette de taartschotel, benevens schoteltjes en vorkjes voor hem neer.
„Ziehier, mijne dames. Voor ieder uwer de taart van uw hart.”