123
geen type, dat haar aanstond. Het laatdunkende, het snobbish doen, ’t had haar tegen gestaan. Toet was niet gewend met jongelui om te gaan en ze stond
vreemd tegenover hun moderne p-l opvattingen, kroop direct in haar
1 » ,F schulp, denkend, dat ze haar
wel een onmogelijk, antiek wezen moesten vinden.
Waar is de koekerdekoekerde-koek-koek-koek.
De fluitketel annonceerde, dat de thee gezet kon worden en Tom, opspringend van de divan, wenste te tonen, dat hij inderdaad een ma-nusje-van-alles was.
Potje warm omspoelen, een schepje de man, dan het kokende water opgieten,” zong hij op theatrale wijze.
En nu en nu en
nu-u-u-u,” een lang aangehouden triller, „in de thee-mand, in de theemand, in de theemand moet je zijn!” Toet lachte helder op. „Wat ’n kwibus, hè? Wij kennen z’n opera-melodiën al,” zei Bea. „Vandaag slooft hij zich extra uit voor jou.” „Waar is de koek? waar is de koek? waar, waar, waar is de koekerdekoekerde-
koek-koek-koek?” trillerde Tom onverstoorbaar
voort.
Els stond op, greep in de kast naar het trommeltje. „Leeg!” zei ze dan somber.
„Dergelijke lugubere tijdingen zeg je niet in eens,”