120
ke trekken, dat ze wel dertig jaar ouder lijkt.” „Er is ook niet één goeie foto van me,” gaf Bea toe. „Weet je, mijn buitengewone schoonheid is nou eenmaal niet weer te geven!!”
„Net echt! Toet, mag ik jou eens proberen te vereeuwigen. Je hebt heus een mooi profiel.”
„Mij best. Zeg maar wanneer je kunt.”
„Hoe ben je in sarong en kabaja?”
„Beulderig!” lachte Toet.
„Ze lacht en ze heeft nog helemaal geen hatelijkheden gezegd,” verwonderde Els zich. „Bé heeft waarachtig wonderen aan haar gedaan.”
„Wat zul jij je in Tirol te buiten gaan aan schetsen,” veronderstelde Toet.
„Dat denk je maar! ik voer geen klap uit! de hele dag op de Brett’ln. Kinderen ik wou dat ’t al zo ver was!”
„Hou es stil,” zei Bea. „Ik hoor fluiten.” Ze boog zich uit het raam. „Heb jij de steutel, Els? ’t Is Tom.” De sleutel werd weer naar omlaag geworpen en even later kwam, wat minder dik dan tevoren, Tom naar binnen.
„De drie gratiën!” met hoofs gebaar begroette Tom de meisjes.
„Jullie kent mekaar toch?” vroeg Bea naar Toet wijzend.
„Alias de apotheker,”spotte Els en Bea wierp haar een donkere blik toe.
„Alias?” redde Tom de situatie, „je drukt je verkeerd uit, baby, de apotheker in spé!”
Bea had een binnenpretje. Daar had Tom, die voor apotheker studeerde, hun keurig uit gered.
„Is er al thee?” vroeg Tom. „Ik heb woestijn-dorst. Zoute haring gehad om twaalf uur.”
„Zal ik even zetten?” vroeg Toet hulpvaardig, maar Bea, Els’ donkere blikken ziende, zei, dat ze het zelf wel zou doen.