110
Want Toet, in de weinige ogenblikken, dat ze met Tante samen was, liet nooit een gelegenheid voorbij gaan om schampere opmerkingen te maken over tante’s al te jeugdig uiterlijk.
„U lijkt geen cent meer op de tante Lena van het portret,” zei ze dan op de haar eigen wat treiterige manier, waarbij haar stem zo zacht en lief klonk, maar de woorden kwetsten. „Toen was u een echte tante.”
„Wat ben ik dan nu?” had tante die eerste keer gevraagd, denkend, dat er een compliment aan haar jeugdig uitzien zou volgen.
„Nu is u net als al die andere dames op leeftijd, die zo dolgraag voor de zuster van hun eigen dochter willen doorgaan.”
Het had tante danig gestoken, dat „dames op leeftijd”. Goed, ze was een vrouw van acht en veertig, maar wie geloofde het? Zag ze er, sinds de kapper haar dat prachtige platina-blond had gemaakt en haar wenkbrauwen zo enig bijgeschoren had, niet uit als een vrouw van acht en dertig? Raadde er ooit iemand haar ware leeftijd? Waarom moest een mens er oud uitzien? En dat gezeur altijd van dat wicht over het portret waarop ze er uitzag als een begijntje! Belachelijk!
„Toch is ze een stakkerd!” dacht Toet, nu ze zich tante’s ongelukkig gezicht herinnerde.; „Ze is arm van geest, ze interesseert zich voor niets waar ze haar geest mee zou kunnen verrijken. Ze is alleen maar gelukkig in het besef, dat ze er zo jong uitziet en goed kan bridgen, ’t Is ellendig van me, dat ik altijd maar weer roet in ’t eten gooi. Maar ze heeft me ook geen grein liefde gegeven en niet eens opgelet, dat ik...”
Een snik welde in Toet’s keel op.
O, razende behoefte had ze aan wat koesterende warmte, vriendelijke, begrijpende woorden.