105
Ze is alleen maar zo’n kleine drein. Baboe heeft gelukkig goed slag om met haar om te gaan.”
Dokter Numan, in een vrij ogenblik memorerend, dat het kind wat achterlijk scheen, liet een kinderspecialist komen, want zelf behandelde hij z’n gezin nooit.
Toet had géén Engelse ziekte, Toet was, buiten die wat laat komende tandjes een volkomen normaal kind, constateerde de specialist. Maar Toet was schromelijk verwend door baboe, die haar toen ze nog heel klein was en steeds schreeuwde, direct in haar armen nam en haar heen en weer schommelde. Maar nu ze een jaar was en uren lang in de box lag, moest er, vond de specialist, wat meer tegen haar gepraat worden, moest ze leren spelen en praten.
Want de goeie, oude baboe had wel als een trouwe hond over het kind gewaakt, maar verder gingen haar zorgen niet en baby zat uren lang te suffen met een stuk speelgoed in de handjes en zag, buiten baboe, zo goed als niemand. Maatje was altijd met Petertje uit, of rustte. Kwam ze dan af en toe lawaaiend bij de box, dan begon het kind, dat gewend was aan volkomen rust, te huilen.
Toen was er een kinderjuffrouw gekomen, een juffrouw, die weinig voor kinderen voelde, maar machinaal en plichtsgetrouw deed, wat een cursus voor verzorging en opvoeding van kleuters haar geleerd had.
En zo was Toet opgegroeid in het warme land, met om haar heen weinig belangstelling voor haar persoontje en een tekort aan warmte. In haar hartje was niets dan wrok. Wrok vooral op Petertje, die in alles voorgetrokken werd, lief was tegen iedereen, behalve tegen haar. „Zuurdeeg”, was de naam, die hij voor haar bedacht had en die hij treiterig kon uitspreken.
Petertje, een uit zijn krachten gegroeide jongen,