12
„Hemel, Els! hoe haal je ’t in je hoofd? wat zullen je vader en moeder ervan zeggen? Jij op ’t toneel! ik vind ’t gewoon waanzinnig van je, idioot! En je denkt zeker, dat Eliza van Doren je direct aanneemt, jij, een dilettante!”
„Ze kent me toch van „De Jongeren”, daar is ze regisseuse en ik heb wel es een pluim van haar gekregen. In ieder geval: ik probeer ’t. Lukt ’t me niet, dan zal ik wat anders verzinnen.”
„Heeft Bea van Heusden je dat aangeraden?” „Hoe kom je erbij? Nog nooit met d’r over gesproken. Net wat voor jou om nou weer te denken, dat het „de funeste invloed” van Bé is!”
„Die is toch op de toneelschool, allicht dat ze dan satellieten maakt. Ik bedoel er niets hatelijks mee, maar jij bent zó gauw vuur en vlam en het toneel heeft zó’n bekoring voor je, dat ’t helemaal geen wonder zou zijn, als Bea jou aangestoken had met haar toneel-verhalen. En buitendien er komen daar eeuwig artisten, je zit er dus midden in.”
„En toch komt het niet door Bé!” zei Els met een stamp op de grond.
„Nou doe je net als toen je twaalf was,” lachte Til.
„En toch !”
„Was ik nog maar twaalf!” zuchtte Els en haar lokkige blonde bol verdween in „de wanhoop van mijn leven’” zoals Els haar wat forse handen betitelde.
„Vanwaar plotsklaps deze verzuchting?” informeerde Til, die ’t wel gewend was, dat Els’ stemming plotseling kon overslaan, maar ook wist, dat ze dan meestal met iets in de knoop zat.
Els’ hoofd kwam weer te voorschijn en de anders zo overmoedige ogen keken nu ernstiger dan gewoonlijk.
„Och, als je twaalf bent, wat heb je ’t dan eigenlijk gemakkelijk. Wat is er dan nog weinig strijd en