94
moet, in uitbundige vreugde over den stralenden, mooien dag.
„Zijn we geen Zondagskinderen?” juichte ze. „Toen ik m’n bed uitduikelde scheen de zon zoo heerlijk door het raam. Ik moest zingen en heb met m’n gekraai alle inwoonsters wakker gemaakt. Joyce was helsch en ze gaf me een lang niet malsche muilpeer!”
„Zou je niet eens instappen?” noodde Lodewijk, naar de wachtende auto wijzende.
„Morbleu!” het ontsnapte Corry bij het zien van de prachtige Rolls Roys, met den eleganten chauffeur.
„Eigen spul! Hoe komen jullie aan zooiets beestachtigs deftigs?”
„Speciaal aangeschaft voor jou,” lachte Mary. „Ja, net echt! O,” steunde ze toen ze in de gebombeerde kussens neerzonk. „Wat een driedubbele zaligheid!”
„En den geheelen dag tot onze beschikking,” vertelde Walter. „Liefderijk afgestaan voor de Hollandsche boertjes door monsieur Tournelle.” „De lieveling!” zei uit het diepst van haar hart, Corry. „En wat een beeld van ’n chauffeur! Hij lijkt op Valentino! Ik word vast verliefd op ’m.” „Is dat die film-held, die zoo vroeg gestorven is?” vroeg Mary.
„Wéét jij dat niet eens?” Corry was stom verbaasd. „Heb je dan nooit „de Sheik of Monsieur Beaucaire” van hem gezien?”
„Neen, nooit,” zei Mary. „We gaan nooit naar de film.”
„Dat noem ik ongehoord! Wat zijn jullie toch