89
een lieve, kalme vrouw, die uren lang met haar kon spelen en het dochtertje maar zelden overliet aan de zorgen van baboe.
Corry’s vader treurde heel erg om den dood van zijn lieve, zachte vrouw en was een in zichzelf gekeerden man geworden, die onafgebroken werkte, om den zwaren slag, die hem getroffen had te boven te komen.
Corry werd opgevoed door een vriendin van haar moeder, die eveneens in Tebing Tinggi woonde en een stel aardige kinderen had, waar Corry het opperbest mee kon vinden.
In dit prettige gezin bleef het meisje tot haar twaalfde jaar, toen ging ze terug naar haar vaders huis, waar ze „de nieuwe mama” zou leeren kennen.
Ze had er heel erg tegen op gezien en alle verhalen van booze stiefmoeders woelden door haar kleine hoofd.
Maar toen ze de jonge vrouw zag, was alle angst vergeten.
Zoo vroolijk, zoo hartelijk kwam ze het kind tegemoet en het duurde geen half uur of ze zat naast „Maatje” in een rieten armstoel in de voorgalerij en vertelde honderd uit van de prettige
jaren bij moeke Ravensteijn doorgebracht.
„Ik heb moeders in soorten!” had ze gelachen
en ze had niet het heimelijk angstig blikken van
Maatje gezien, naar vader’s grijze hoofd.
„M’n groote en m’n kleine dochter,” zei deze, met een weemoedigen blik naar het tweetal over hem.
Maar de groote dochter lachte haar klaterend lachje en nam zich voor, alle muizenissen op de