78
wijk. „Ik vrees, dat er hier niet veel van je studie terecht zou komen.”
„Wilt u daarmee zeggen, dat wij meer pret maken, dan werken?” vroeg Corry, kwasi be-leedigd.
„Ik heb nog te weinig van de in Parijs studeeren-de jeugd gezien, om daar een oordeel over te kunnen vellen.”
„Ik geloof, dat u een wijze, bedachtzame grootvader is,” plaagde Corry. „Maar we zullen u hier wel uit uw verband krijgen. Gaat u van middag maar eens mee naar de Döme, dan zullen we u ontbolsteren en dan krijgt u meteen een goed kijkje op de studeerende jeugd, zooals u dat zoo deftig uitdrukt.”
„Eerst moet ik weten in wat voor roovershol u ons brengen gaat, denk er aan, dat ik m’n zusje bij me heb!”
„Poeh! wat klinkt dat weer aartsvaderlijk! Ik zal het kleine zusje!! heusch niet in een apachenkroeg brengen! Maar, wacht eens, Joyce,” riep ze naar het blonde Engelsche meisje, dat juist langs liep, „vertel jij eens of we een jongedochter van negentien lentes niet in de Dome kunnen brengen?”
Haar voorstellende, ging ze voort:
„Joyce is héél conservatief, ze is dus de beste maatstaf die u hebben kunt.”
„Miss Bears, vertelt u me dan eens wat wel die veelbesproken Dome is?” vroeg Lodewijk, „juffrouw van den Bergh schijnt hulptroepen noodig te hebben, om me dit te vertellen.”
„Neen, aartsvader Abraham, ik heb alleen maar