75
pension woonde als zij en die eveneens de academie bezocht.
„Zeg, nogal geen eer, dat de maïtre je zooiets opdraagt! Ik wou, dat ie ’t mij gevraagd had.”
„Je kan dr’ van me cadeau krijgen, die Hollandsche landgenoote! Ik vind ’t geweldig sneu voor d’r, dat ze zoo’n verdriet heeft, maar lam, dat ik er nou voor op moet draaien.”
„Brom nou maar niet zoo, ’t zal wel meevallen. Ik help je wel een handje.”
„Top, darling! E Nino!” riep ze een donkeren jongeman aan, die hen juist passeerde.
Nino Bonetti, een jonge Italiaan, keek verrast op.
„Signorina,” begroette hij haar hoffelijk, „wat is er van uwe orders?”
„Ik heb stierlijk ’t land, Nino! Zing een liedje voor me.”
Hij was er direct voor te vinden en plaats nemend aan haar voeten, met een denkbeeldige gitaar, zette hij een van die zoete ïtaliaansche liedjes in, die het hart deugd doen.
Hij had een warme, sonore stem en Corry, die dol op muziek was, luisterde met welbehagen.
„Bravo et merci!” zei ze, toen zijn zang beëindigd was. „Ik ben m’n booze bui alweer kwijt, dank zij jouw mooi liedje.”
„Dan gaat u uit dankbaarheid straks met me naar de Döme, een kopje koffie drinken.”
„ Af gesproken! Wie gaan er nog meer mee?” „De heele kliek!”
„Fijn! dat zet me weer over veel heen, dat bijna m’n heele zonnige stemming naar den koekoek