57
schitterende toiletten door de salons zweefden, haar met minachting aankeken en haar stijf en slecht-gekleed vonden.
Niets was minder waar dan dit, want Mary, met haar teere schoonheid, zag er zóó fijntjes en gedistingeerd uit, dat men met welgevallen naar haar keek.
Het op dit gebied zoo geoefend oog van den modekoning zag direct, dat hier een sober, maar apart toiletje gewenscht was.
En hij liet zijn goed gedresseerde mannequins voorbij zweven in een reeks van fijne toiletjes,
alles als voor Mary ontworpen.
„Ik weet ’t heusch niet,” zuchtte Mary, die het kiezen uit zooveel moois een lang niet gemakkelijk werk vond. „Wat vinden jullie ervan?”
„Hoor eens, kind, jij moet het dragen,” zei
Lodewijk, die Mary eens wilde afwennen om
altijd een ander te laten oordeelen.
„Gelooft u niet,” zei de patroon en hij wenkte de mannequin met de donkere oogen en het
figuur van Mary, „dat deze robe voor mademoi-selle de meest flattante is?”
Heupwiegelend, met den gang van een luien tijger, toonde de mannequin hen telkens weer het beeldig toiletje van fijne écru-kant, met het rokje van volants, waarvan de eenige gameering bestond uit een toef rood fluweelen geraniums, die op den linkerschouder gehecht waren.
Ja, ze moesten het alle drie toegeven, dit was wel het mooiste van alle.
Mary, vóór ze de verkoopster naar de paskamer volgde, deed angstige pogingen Lodewijk te be