50
Vlug knapte ze zich nu wat op en met hun drieën gingen ze de groote eetzaal binnen, waar het vol zat van gasten uit alle mogelijke landen.
Mary vond het wel even een griezelig idee, langs al die tafeltjes met menschen, die hen van top tot teen opnamen, naar hun eigen tafeltje te gaan, wat de maitre d’ hotel voor hen gereserveerd had.
Lodewijk ging naast haar zitten en Walter over haar en alle drie moesten ze hun lach bedwingen, toen de maïtre d’ hotel het menu met een hoofsche buiging voor Mary neerleggend, vroeg, welke gerechten madame wenschte.
„Hoe krijgt hij het in z’n hoofd?” lachte Mary, „ik zie er toch niets mevrouwelijk uit.”
„Och,” zei Walter, „de vrouwen van vijftig zien er in dit land als bakvisschen uit, jij zou dus met gemak een vrouwtje van dertig kunnen zijn, dat er heel jong uitziet!”
Het diner smaakte overheerlijk en het glas goede roode wijn — Lodewijk had vastgesteld, dat ze in een land waar de wijn zóó goedkoop was, zich de weelde van wijn aan tafel zouden permitteeren — tooverde een blosje op Mary’s anders wat mat-bleeke wangen en gaf een ongewone schittering aan haar oogen.
„De merel krijgt de sfeer van Parijs te pakken,” lachte Walter, terwijl hij haar toeklonk.
Toen ze van tafel opstonden en in de hall nog even gingen zitten, stelde Lodewijk voor om den grooten boulevard op te wandelen en voor een van de café’s hun kopje koffie te gaan drinken.
„Ga gauw je hoed en mantel halen, merel,”