44
haar hoed gauw even een spiegeltje en kam ter hand genomen, maar Mary was één van die uit-zonderings meisjes, die weinig in den spiegel kijken.
Toch was ze dolgraag netjes en kon ze kinderlijk blij zijn met een nieuwe jurk.
De reismantel, die haar ook al te warm werd, hing ze achter zich op en nu kwam de gratie van haar slank en lenig figuurtje pas goed tot haar recht.
„De merel is de uk van de familie,” had Walter vaak geplaagd, toen hun ouders nog leefden.
En dit was ook zoo. De ouders hadden beiden een respectabele lengte en de twee broers verdienden den naam „reuzen,” zooals Mary ze noemde, toen ze nog een kleine meid was, ten volle.
Twee zwaar-gebouwde goed geproportionneerde kerels waren het, door sport en gezond leven geheel uitgegroeid.
Juist die tegenstelling met de tengere zuster, was, als ze met hun drieën naast elkaar stonden, zoo aardig om te zien.
„Zit je goed?” Lodewijk vroeg het en in zijn oogen was zooveel innige hartelijkheid, dat ze hem even blij toeknikte.
„Ik zit fijn!” zei ze. „En ik verlang er naar om over de grens te zijn, ik heb het gevoel, dat het zooiets héél anders dan het gewone zal zijn.”
„In het begin nog niet zoo heel erg, maar als we een eindje door België zijn, dan zie je toch wel, dat het iets heel anders is.”
Ja, dat merkte ze goed, toen de trein in Antwerpen stopte en er heel wat reizigers instapten.
Het Fransch gaf er direct zoo’n bekoring aan en