40
„O, de beren dansen om het huis bij onze thuiskomst,” lachte ze. „Neen, hoor, alles is betaald en we beginnen weer met een schoon leitje over drie weken.”
De kopjes dampende thee stonden nu voor hen op het tafeltje en Mary had hun twee onafscheidelijke kalabaspijpen en de aschbakjes er bij gezet.
„Zoo knus als bij ons mereltje,” zei Lodewijk, terwijl hij z’n pijp stopte, „zullen we het toch nergens hebben.”
„Wacht maar tot je getrouwd bent,” lachte zijn zus, „dan krijg je het pas goed en zie je al mijn tekortkomingen.”
„Trouwen! Ik denk er niet aan! Ik heb het veel te best bij jou.”
„’t Is eigenlijk mal, dat we daar nooit aan denken,” vond Walter, behagelijk aan z’n pijp trekkend, „maar ik zou me jou ook waarachtig niet verloofd of getrouwd kunnen voorstellen en je hèbt er toch den leeftijd voor.”
„Net of dat iets met leeftijd te maken heeft,” lachte Mary, „je bent verliefd, of je bent het niet. In het eerste geval trouw je, in het tweede natuurlijk niet.”
„Zoo is het,” zei Lodewijk, „en aangezien m’n hart nog nimmer heftig in beroering is gebracht door een beminnelijke joffer, trouw ik niet.”
„Nu,” lachte Walter, „mijn hart is minstens drie maal per maand in beroering gebracht, maar ik trouw toch niet.”
„Jij hebt er den leeftijd nog niet voor,” zei Mary.
„Dan had ik toch gelijk, het is wèl een leef-