29
terug kwamen en dan was het kostelijk zijn gezicht te zien, als hij vroeg:
„Kon hij ’t ook niet?”
Zonder eenige rancune behandelde hij ze weer en nooit maakte hij een aanmerking of vroeg hij iets, zelfs niet, als hij zag, dat er een fout begaan was.
„Je koffie was best en nu ga ik,” zei dokter, terwijl hij z’n onafscheidelijken stok en instrumen-ten-tasch opnam.
„Tot vanmiddag, kind, en ik zal niet in m’n trui verschijnen.”
TWEEDE HOOFDSTUK.
De groote tuin achter „de Brem” stond in vollen zomer-bloei.
Het was Mary’s trots en glorie om tezamen met Hein, die haast te oud was geworden voor het werk, er voor te zorgen, dat de tuin er bleef uitzien, zooals hij was, toen moeder nog leefde. Ze had zooveel samen gewerkt met haar moeder, die een groote liefde voor het werk had en die haar meisje leerde, hoe de planten en bloemen te verzorgen.
En iederen morgen weer ging ze langs de stam-en de struikrozen, bond hier wat op, snoeide daar iets weg, verlustigde zich in de groote haag met kleurige latherus, zoo dicht en vol begroeid, ging naar het achterste gedeelte van den tuin, waar ze