27
patiënt te komen kijken,” dat hij dan heelemaal niet meer terug kwam. Ze wisten toch ook zoo heel zeker, dat bij een werkelijk ernstig geval hij altijd voor hen klaar stond en dan was er geen serieuzer dokter denkbaar.
Men was dan ook gewend den graad der ziekte af te meten naar des dokters bezoeken en twee visites per dag beteekende niet veel goeds voor den patiënt.
Ze waren ook niet boos, als er een keelpijndrank bezorgd werd voor iemand, die een inge-wands-stoornis had en het gebeurde vaak, dat dokter opgebeld werd met de vraag:
„Staat er een cactus in bloei, of is er muziek op zicht gekomen?”
Dan lachte hij z’n goedmoedigen lach en vroeg: „Wat heb ik vergeten?”
Nooit vergat hij echter iets waar het bepaald op-aan kwam en werd nu maar eens boos, als hij, bij een klacht over een verkeerd gestuurden drank — als echte dorpsdokter had hij nog de apotheek aan huis, — met kostelijk humoristischen trek op zijn gelaat zei:
„Och, ’t is net zoo goed voor ’t een als voor het ander, de hoofdzaak is toch water!”
Maar de oude dorpelingen dachten er anders over en ze waren vaak boos op hem. Een dokter moest zich niet vergissen, vonden ze. Evenmin moest een dokter zeggen, zooals hij deed, als hij twijfelde:
„U moest eens naar een specialist gaan. Ik ben maar een eenvoudigen dorps-esculaap.”
Ze voelden niet zijn groote eerlijkheid, zijn dur