24
liever niet doen. Daatje zou onmiddellijk zien, dat ie schoon was.”
„Die is prachtig!” stoof Mary op. „Zelf heeft ze er geen tijd voor, maar een ander mag het niet doen! Dok, u is heusch veel te lankmoedig, u zit gewoon onder de plak van die oude Da!”
„Ja, wel een beetje,” gaf hij toe. „Maar, weet je, kind, ze is buitengewoon goed en ’t is heusch niet zoo’n pleizierig baantje om bij een rommel-maker als ik ben te dienen.”
„Och, wat,” weersprak Mary hem, „zoo is u heelemaal niet.”
„Dat lijkt maar zoo, maar als Da niet altijd aan het opruimen en schoonmaken was, dan zou je eens wat zien. Je goede moeder wist het wel. Als ze ’s avonds met je vader bij me kwam en ze zag in mijn studeerkamer de herrie, die ik in een paar uur gemaakt had, dan zei ze altijd: „houd Da maar in waarde, dokkie, een andere meid zou ervoor bedanken om al die herrie op te ruimen.” „Nou, maar dat doet u dan ook! U danst gewoon naar haar pijpen en u schikt u in alles, wat Da goed vindt te doen. En hoe was het dan als moeder, zooals ik toch wel eens zag, dassen voor u streek, of zakdoeken voor u kocht...”
„Ja, weet je nog,” lachte dokter, „ik was ’s avonds bij jullie en snoot tot groote ontzetting van je ouders m’n neus in een servet. Ik had het heelemaal niet gezien en een servet van het stapeltje genomen en in m’n zak gestoken.”
„Had u dan geen zakdoek meer?”
„Neen, dat geloof ik niet. In ieder geval, je moeder zorgde voor twee dozijn nieuwe, borduur