18
vroolijke meisjes om zich heen, een uitstekende afleiding voor haar zou zijn.
En inderdaad had de tijd op de huishoudschool haar veel goed gedaan. Het gezonde huiswerk, het boenen en wrijven, plassen, strijken, koken, het had haar bleeke wangen kleur gegeven, terwijl het samen werken met de meisjes tot de dolste tooneeltjes had gevoerd.
Ze had niet meer, als op de H. B. S., gelegenheid gehad tot piekeren. Als daar haar werk klaar was, dan had ze door de ramen naar buiten getuurd en had, als een telkens weerkeerende melodie, het vreeselijk ongeval met al wat daaraan verbonden was, zich voor haar afgespeeld.
Maar als ze hier met een van de meisjes een kamer moest doen en ze was klaar met haar aandeel in het werk, dan werd ze eens flink door elkaar gerammeld en als ze ging zitten piekeren was het:
„Toe, vooruit, piekerhannes, help mij nog een handje.”
Toen ze de cursus afgeloopen had en een groote dosis handigheid en opgewektheid opgedaan had, werd ze door Lodewijk, zooals hij lachend beweerde, officieel aangesteld tot huishoudster.
Was er wel ooit zoo gesmuld, als toen Mary de toetjes maakte? De jongens waren dankbare proefkonijnen, vond ze, want altijd waren ze uitbundig in hun lof, en aten ze de gerechten op, tot er niets meer van over was. En of Mary al zei, dat ze er op gerekend had nog wat tot den volgenden dag te bewaren, het gaf allemaal niets, de schaal was leeg vóór ze het kon verhinderen.