13
Maar over Jannie’s arm hing de zwarte jurk met het doffe krip en het zien ervan deed Mary met een gil terug vallen in de kussens.
Het kostte Jannie heel wat moeite en overreding om Mary aangekleed te krijgen. Telkens weer barstte het meisje in een huilbui uit en toen ze eindelijk de sombere jurk aan had, waartegen haar krijt-wit gezichtje zoo pijnlijk afstak, wilde ze niet mee naar de huiskamer.
Jannie was ten einde raad. Ze zag er zelf zoo vreeselijk tegen op, de droeve gebeurtenis bij te wonen en wist niet, hoe ze Mary moest steunen, waar ze zelf voelde niet sterk te staan.
Een zachte klop op de deur deed haar opkijken.
„Mag ik even binnen komen?” vroeg de goedige stem van dokter van Voorden.
„Dokkie!” snikte Mary en ze vloog naar hem toe.
Als toen ze nog een klein kindje was, nam dokkie haar op schoot en z’n zware stem dwingend tot zacht spreken, zei hij:
„Weet het kleine meisje nog, hoe trotsch moeder was, als ze zag, dat haar dochtertje flink was? Herinner je je nog, toen je eerste kies getrokken moest worden en je zoo gilde, nog vóór ik de tang ingezet had? Weet je nog, hoe dapper je plotseling was, omdat moeder zei: „O, maar ze is wel flink, geef haar maar even tijd om flink te worden.”
Mary’s betraande oogen keken in het goedige gezicht van dokkie, naar het grijze hoofd, waar al zooveel leed overheen gegaan was.