109
overvloede heelemaal in de plaid gewikkeld.”
Corry, na zich op de logeerkamer opgefrischt te hebben, kwam de eetkamer binnen, waar de gedekte tafel haar reeds wachtte.
„Kinderen,” zei ze, plaats nemend aan tafel, „wat is het hier een groote zaligheid! Jullie krijgt me hier niet meer weg!”
„Dat is ook de bedoeling!” lachte Lodewijk.
Walter en Mary gaven elkaar een schelmsch knipoogje.
„Wat zie je er reuze leuk uit,” vond Mary, toen ze na tafel genoegelijk om den haard zaten, „en wat heb je daar voor een koddige ceintuur om?”
„Een Jozefine Baker-ceintuur,” zei Corry, den aardigen gouden gordel toonend, die haar sportief kasha pakje omsloot.
„Corry zet in de komende dagen ons heele brave dorp op stelten met alle Parijsche noviteiten!” plaagde Walter.
„Net echt!” lachte ze. „Ik heb niets bizonders bij me, alleen een leuke avondjurk.”
„O, dus je rekent op fuiven, pretrok! Als je heel braaf bent gaan we een avond naar Amsterdam, mag je kiezen waar je heen wil,” beloofde Lodewijk.
„Voorloopig blijf ik maar het liefst hier. Zeg, gaan we vanavond even in de sneeuw loopen? Ik heb bepaald behoefte aan ’n beetje Hollandsche sneeuw!”
Zoo wandelden ze dan een half uur later met hun vieren door het stille dorp. De maan scheen helder en het vroor een beetje.