108
vijftig spie gerustheid gaan koopen,” en hij ging naar de telefoon en vroeg Amsterdam aan.
Juist had hij aangevraagd, toen een bekend auto-signaal hen tegemoet klonk.
„Daar zijn ze!” Als een pistoolschot kwam het uit Mary’s mond en ze holde naar de straatdeur, wilde hen tegemoet.
„Hier!” commandeerde Walter en trok haar terug in de hall. „Jou kuiken! Zoo van den warmen haard de kou in!” en hij zette tegenstribbelende Mary, den eersten den besten hoed op, die aan den kapstok hing en wikkelde haar in z’n eigen regenjas.
Lodewijk toeterde uit alle macht.
„Laat me door!” zei boos Mary.
Walter knipte het buitenlicht aan en daar zagen ze Corry al uit het wagentje wippen, terwijl Lodewijk met de bagage achter haar aan kwam.
„Dag lieve, lieve schat!” zong haar opgewekte stem en dan: „O! wat zie je er uit!” ze schaterde toen ze Mary zag, met een dophoed, die haast over d’r ooren zakte en een regenjas waar ze bijna over struikelde.
Midden in den besneeuwden tuin omhelsden de meisjes elkaar.
„O! wat een sprookje!” zuchtte Corry, toen ze den door het felle electrisch licht beschenen witten tuin zag.
„Gauw naar binnen!” noodde Mary. „We zullen je eens even koesteren, je zult het wel bar koud hebben.”
„Heelemaal niet! Ik heb zoo zalig in die warme jas van je gezeten en Lodewijk heeft me nog ten