104
alle twee kwijt raken!”
„Merel, je bent een geboren koppelaarster! Voor wie heb je een van ons tweeën bestemd?”
„Wacht je tijd af. Ik heb op ons Kerst-dinertje keuze genoeg voor jullie. Maar heb ’t hart niet allebei op dezelfde verkikkerd te worden!”
„O, Tannenbaum, o, Tannenbaum!” zong Lodewijk, die van boven kwam.
„Heavens! Lodevicus zingt! Wat heb ik nou aan m’n fiets hangen?” lachte Walter.
„Kinderen,” zei binnentredende Lodewijk. „Ik heb een reuze idee!”
„Hij heeft ’n neue strop om!” kreet Walter, wijzend op de zeer moderne das, die z’n broers halsboord omslingerde.
„Als ’t maar mag!” zei deze, toch ’n beetje beschaamd. „M’n heele dassen-collectie lijkt een kluw touw.”
„Verontschuldig je maar niet, brave!” plaagde z’n broer. „We gunnen je dezen nieuwen strop gaarne!”
„Geen dubbelzinnigheden, Walter!” zei Mary quasi-boos.
„Jullie spreekt in raadselen,” Lodewijk probeerde afgemeten te doen.
„Maar waar blijf je nou met je reuze idee?” vroeg Walter. „Vooruit, op de proppen ermee!”
„Ik dacht, dat we Corry uit Amsterdam moesten gaan halen, ’t lijkt me niets gezellig voor haar in d’r eentje met al de bagage naar hier te komen.”
„Ik kan niet weg,” zei Mary, „ik moet nog alles regelen voor ons Kerst-dinertje en vandaag moet