103
ZESDE HOOFDSTUK.
De sneeuw lag als een dikke vacht op de
boomen van „de Brem.”
Twee dagen en twee nachten had het gesneeuwd en nog zag de lucht zoo grauw of er pak
ken sneeuw zouden komen.
„Het wordt een echte, witte Kerstmis,” zei blij Mary, die bedrijvig door het huis liep om alles in orde te brengen voor Corry’s komst.
„Merel!” galmde Lodewijk van boven. „Zul je de logeerkamer wat verwarmen, ’t is er ijzig, denk ik.”
„Is al lang voor gezorgd!” riep ze terug.
„En heb je wat bloemen neergezet?”
„Ja - a!”
„Wat maakt hij zich bezorgd,” lachte ze stil
voor zich heen. „Hij heeft het danig te pakken van Corry. Geen wonder ook, ze is een schat!” Juist wilde ze naar boven gaan, toen ze Walter hoorde thuis komen. Dus ging ze de huiskamer weer in.
„O, wat is het hier weldadig!” zei Walter, zich warmend bij het open haardvuur. „En overal hulst! Mereltje, wat een genoegelijkheid! En jawel! boven de deur mistletoe! Meisje, wat heb je in den zin? Moet hier gekust worden?”
„Wie weet,” lachte ze geheimzinnig.
„Reken je op Lodewijk of mij? Of moeten we er allebei aan gelooven?”
„In ’s hemelsnaam niet! Ik zou jullie niet graag