102
op de drie buitenkinderen, die door opvoeding en omgeving zoo ver stonden van een type meisje als Corry.
„Ik zou ’t best eens willen meemaken,” zei Mary. „Zooals jij het vertelt moet het aanstekelijk zijn.”
„Kom dan tegen dien tijd bij me logeeren,” noodde Corry haar. „Je kunt best bij Joyce en mij op de kamer en Madame is een schat, die vindt het best als we een logéetje krijgen.”
„Daar valt over te praten,” zei Lodewijk. „Maar ’t is nog lang. Jij moest eerst maar eens in de Kerstvacantie bij ons komen. Heb je er zin in?” „Meen je ’t heusch?” vroeg ze blij.
„Ja, dat moet je doen,” moedigde Mary haar aan. „We hebben eigenlijk in eenige jaren geen genoegelijk Kerstfeest gevierd, dit is nu eens ’n goede aanleiding om er weer mee te beginnen.” „Moet ik op mijn knieën om je toestemming te krijgen?” dolde Walter.
„Och, schatten, je weet niet half hoe graag ik wil. Ik heb eigenlijk nog nooit een echt Hollandsch Kerstfeest gevierd. Ik zal natuurlijk vader en Maatje even schrijven, maar ik ben er zeker van, dat ze het goed vinden.”
„Je komt de heele vacantie,” zei Mary. „Hoe langer, hoe liever, Ik kan me er nu al op verheugen! Dan halen we nog eens alles op van die heerlijke dagen in Parijs.”
„Daar zullen we op klinken!” en haar glas met den fonkelenden rooden wijn hoog houdend, klonk ze met hen op het weerzien in Holland!