101
Lodewijk.
„O, hemel! wat een toon! Je bent weer aartsvaderlijk! Ik zou jou wel eens hier willen zien met Mi-carême! Da’s nog altijd éen reuze gebeurtenis in het Quartier Latin en Montpamasse. O, je hebt geen idee van den uitbundigen jool dien we dan hebben! Da’s nog wat anders, dan het onschuldige doperwtje op Walter’s gok!”
„Dat zal dan wel een erge bende zijn,” veronderstelde Lodewijk. „Ik begrijp niet, hoe je er behagen in kunt scheppen.”
„Och, we zijn jong en vroolijk en de een sleept den ander mee. Je hoeft heusch niet te denken, dat het zóó vreeselijk is. Zoo’n dag is er natuurlijk van werken geen sprake. De leerlingen van de Beaux-Arts, Chaumière en andere academies vereenigen zich dan en iedereen doet mee om de feestvreugde te verhoogen. Dat eerste jaar op de Beaux-Arts, o, ik zal het nooit vergeten! Ik zat rustig te werken, toen ik opeens een helsch kabaal hoorde. Meteen werden de deuren van het atelier open gegooid en daar stormde een bende leerlingen uit de andere klassen binnen. Voor ik wist wat er gebeurde, werd ik meegesleept en zoo, in een lange rij, allemaal gearmd, hosten we het atelier uit en de groote binnenplaats over, onder gegalm van: „Vive Montpamasse!” Nu kun je zeggen, is daar nu zooveel bijzonders aan, maar je hebt toch geen idee van de stemming die er dan onder zoo’n troep jongelui is: Gewoon één klaterende jool!”
Haar gezichtje was zóó enthousiast toen ze vertelde, dat er een vonkje van het vuur oversloeg