100
.laten we nu toch gaan eten, ik sterf van den honger!”
Lodewijk nam haar het schetsboek af.
„Wat is dat goed, Corry.”
„Vin-je? Ik zal ’t thuis uitwerken en als ie naar m’n zin is, dan krijgen jullie ’m als herinnering aan dit koninklijk dagje.”
„En dan gaan we er, als een van ons drieën het huis verlaat, om kibbelen wie het oeuvre van de groote kunstenaresse toebehoort,” plaagde Walter.
„Heb je trouwplannen?” vroeg Corry.
„Ik niet, maar de merel of Lodevicus kunnen ze hebben.”
„Wat mij betreft, ik blijf onze heerlijke Brem trouw,” verzekerde Mary.
„En jij Lodewijk?” vroeg Corry en ze keek hem schalks aan.
Hij werd even in verwarring gebracht, vooral ook, omdat hij Mary’s blikken voelde.
„Qui sait, blonde aux yeux bleus,” antwoordde Walter voor hem.
„Daar kom je niet eerlijk aan!” veronderstelde Corry.
„Zei ik dat dan?”
„Van welke dichter is ’t ook weer?”
„Van Vondel!”
„Hè, mispunt!”
„Madame Lebrun!”
Corry pakte de laatste van de heerlijke doperwtjes die nog op haar bord lag en plakte die op Walter’s neus.
„Corry!” waarschuwde een beetje geërgerd