99
Corry haar wakker. „Merel, kom toch eens tot de werkelijkheid en neem alles niet zoo zwaarwichtig!” „Ik heb reuzen honger!” zei Walter, „kunnen we hier niet iets te bikken krijgen?”
„Ga mee, kinderen, ik weet een alleraardigst restaurant aan het Grand Canal. ’t Is er zalig, als de zon op het water schittert. Ik rol ook om van den honger,” zei Corry.
Mary keek haar eens even van terzijde aan. Hoe kon ze nu aan eten denken! En toch was Corry geen nuchter zieltje, voelde ze wel terdege de schoonheid.
„Allons enfants de la patrie!” zong Corry, terwijl ze W alter’s arm pakte en in marsch-tempo den weg naar het restaurant insloeg .
„Heb ik teveel gezegd?” vroeg ze, toen ze aanlandden aan het „Restaurant de la Flotille du Canal” en er een heerlijk plaatsje bemachtigden met uitzicht op het water, waar bootjes beladen met vroolijke menschen op rond dreven.
„Kinderen, is het niet één groote zaligheid?” juichte ze. „Wat een kleur! wat een leven! O, ik moet er even een krabbel van maken!”
„Nu denkt ze toch niet aan eten,” constateerde tot haar genoegen Mary en ze keek naar het meisje, dat geheel verdiept in haar werk, met koortsachtigen ijver in haar schetsboek een krabbel maakte van het kleurrijk schouwspel.
Over haar schouder keek Lodewijk naar het werk en er was een uitdrukking in z’n oogen, die Mary er niet in kende, een mengeling van bewondering en teederheid.
„Klaar!” zei het meisje en ze sprong op. „O,
7*