in de handen en riep tegen zijn buurlui, de broers van Tine, die een tent van sigaren, tabak en cigaretten hadden en er met hun rooden fez op, alleraardigst uitzagen :
„Mijn affaire gaat schitterend, ik geloof, dat ik in de wieg gelegd ben voor Cocadorus.” „Wilt u den naam van de pop niet eens raden ?” vroeg een fijn stemmetje.
Gekleed in een schattig rose crêpe de Chine jurkje, een groote zijden strik in de blonde haren, liep Nettie Cortelingen trouw achter de bezoekers aan en toonde hun de groote pop, die ze samen met Juf aangekleed had.
De pop was eender gekleed als zij, en Juf had de haren van pop net zoo gekapt.
Iedereen had schik in Nettie en het geld rolde in het mandje, dat ze aan den arm droeg.
„Heet ze Wilhelmina ?” vroeg de Burgemeester.
„Neen Burgemeester,” zei Nettie onbevangen. „Zoo heet ze niet.”
„Mag ik nog eens raden ?” vroeg hij.
„Ja,” zei Nettie. „Maar dan kost het weer geld, ziet u.”
„O,” lachte de Burgemeester. „Nu, dan zal ik er nog wat aan wagen.”
Even keerde hij zich tot Ernst Van Beek, die hem rondleidde en toen zei hij :
„Maar nu geloof ik toch, dat ik het raden kan. Ze heet Nettie. ”
100