Nu Ernst in beterschap toenam, dwong dokter Durieu Tine dagelijks een uurtje in de lucht te gaan. Ze had een echte huiskleur gekregen en zag er vermoeid uit.
„Denk je, dat we er nog een zieke bij willen krijgen,” knorde haar vader. „Eén zoo’n lastpost is genoeg. Vooruit, naar buiten!”
En dan stapte Tine een uurtje door het heerlijke vriezende winterweêr en iederen keer als ze van zoo’n wandeling thuis kwam, keerde er iets terug van haar oude veerkracht en opgewektheid.
Dan genoten de twee in de ziekekamer van het frissche gezichtje met de blij stralende oogen en amuseerden ze zich met haar vroolijken kout.
De beterschap van Ernst nam snel toe. Al heel gauw mocht hij een uurtje in het zonnetje vóór het groote balconraam zitten. Hij voelde zich nog wel heel zwak, maar begon er al wat beter uit te zien.
„Wanneer zou ik weer aan het werk kunnen gaan ?” vroeg hij op een dag, toen ze bij elkaar zaten en dokter Böhle hen bezocht.
De twee doctoren keken elkaar aan. Daar had je het moeielijke moment, dat ze verwacht en gevreesd hadden.
„Kijk eens, vriend,” zei dokter Böhle, terwijl hij zijn keel schraapte.
„Nu je weer opgeknapt bent, kunnen we
186