spraken minzame woorden, en de oudste onderwijzeres kleurde, toen ze plotseling merkte dat de Slotvrouwe het woord tot haar richtte. De kinderen keken hun oogen uit, nèt als het vorige jaar. De wapenen aan de wand, de „vellen” op de grond. En Ruurt schopte stiekum tegen de kop van een tijger, die voor het haardvuur lag uitgespreid.
Dan, met een bijna plechtig gebaar, schoof de huisknecht, die de kinderen huiselijk onder mekaar „Jehan” noemden, de dubbele deuren open, die naar de groote zaal leidden. Dè kreet van verrukking! De eene, lange kreet uit al die keeltjes! Want daar stond de Kerstboom! Anneke dacht, hij was nog mooierder dan het vorige jaar en Betje van buurvrouw had in een oogmerk de poppen gekeurd die op de lange, lange tafels lagen.
„Wat 'n kanjer,” zei Ruurt van de bakker vol ontzag. Deze woorden braken de beklemming, die over de kinderschaar gevallen was. Voorafgegaan door Anneke's vader liepen ze langzaam de zaal binnen.
De zilveren Engel, die in de bovenste kruin zat reikte tot aan de zolder zijn uitgespreide vingers, en zoet en vertrouwd flikkerden de kaarsjes tusschen het frissche, kruidige groen.
„Wilt u misschien de kerstliedjes spelen?” vroeg de Slotvrouwe aan de oudste onderwijzeres, en ze wees op de groote vleugel, die schuin in een hoek stond. „Net als verleden jaar?”
„Zeker mevrouw, graag.” Zielig zat ze voor de piano met haar opgetrokken schouders en haar spitse vogelgezicht. Ze sloeg telkens mis in haar angst om toch vooral geen fouten te maken. Maar luid en jubelend, de piano gansch overstemmend en soms een heele toon hooger eindigend, zongen de kinderen: „Stille nacht, Heilige nacht — O denneboom, o denneboom, en: Er klinkt een kleen, kleen klokje, zoo zacht...
Anneke keek naar de boom, keek naar de lakpuntjes van haar schoenen, keek naar vaders rustige gezicht. Nu aanstonds... nu aanstonds... Ja, daar trad vader al naar voren. Hij wenkte
119