mooi weer en rijkdom aan bloemen en oven ioed van fruit, nu vroegtijdige kou en overmatige regen. . . . was de brandstof niet zo duur, moeder zou haast over de kachel gaan denken — nu kun je haast niet gelooven dat het andere jaren op Joum-Kippoer schier geen uit-houden was van de warmte in sjoel. En toch. . . . Rottsj-Hasjono mocht schriel zijn, omdat alles zoo schaarsch is, van Joum-Kippoer verwacht ze dit jaar meer dan ooit te voren. Ze mag nog geen heelen dag vasten, maar wel na den „aanbijt'’ terugkomen en tot het einde blijven. Ook zal ze zoo weinig mogelijk eten en pas ’s avonds, met de groote menschen samen, als alles voorbij is, van de zachte eieren en het versche krentenbrood en de lekkere haringsla genieten. Dan heelt ze immers, zonder dat iemand het weet, zonder dat hij zelf het weet, aan de vergiffenis van den ouden Zadoks meegeholpen. .. . Want dat kan!
De oude Zadoks heeft een lang, bleek gezicht, tv 1 vriendelijk, maar niet vroolijk, hij draagt buiten altijd een klein, zwart petje en een fluweelen keppeltje in huis. Hij sloft een beetje met zijn voeten, zijn onderste lip steekt vooruit alsof hij ergens heel zwaar over denkt, zoo kijkt hij ook. Zij, kinderen, hebben nooit anders dan Zadoks alleen met oude Roos, zijn vrouw in hun huisje gekend, maar moeder en vader weten nog den tijd toen zijn kinderen daar ook woonden, die zijn nu ver-weg en getrouwd, drie zoons en twee dochters, allemaal ver-weg en getrouwd. De oude Zadoks is de sjant-mos, en vaak gaat hij met de boot naar de stad. Want als iemand bijvoorbeeld een talles noodig heeft of aan een barmitswo-jongen een stel magsouriem wil geven, dan zegt hij dat aan Zadoks en die gaat dan met de boot naar de stad. Daar is een plein met boomen en daar is een winkel, die als een oud sjoufer ruikt. Vader en moeder lachen haar uit als ze volhoudt dat ze er dat van weet —, ze kan er niets meer van weten, zeggen ze,
72