EEN VOOR ALLEN, ALLEN VOOR EEN
O, het is al zoo lang geleden. . zoolang, dat het haar soms wel eens lijkt, alsof ze het maar had gedroomd. Ja, ze weet nog wel alles van dien avond — hoe buiten het hekje de lantaarn stond te schijnen midden in de dikke, glinsterende sneeuw, die hcelemaal tegen hem opgekropen was> hoe de glijbaantjes blonken in het midden van de straat en donkerder afliepen, naar de rollaag toe, hoe uit de verte, aan den schudde ntlen kop van een langzaam stappend paard, de bellen rinkelden, en hoe stil het verder was. . en ook weet ze nog heel goed dat in het winkeltje van oude vrouw Berg, de lamp zoo vreeselijk loefde —, alles zag rood en zwart en een pruim was uit de hoop gerold en lag onder aan gevangen tegen het bevroren raam, in een krans van waterpareltjes. . elk ding van dien avond weet ze nog, maar toch had het daarom wel een droom kunnen zijn —, ook uit droomen blijven vaak de kleine dingen zoo wonderlijk lang je nog bij! Ach. . was het maar een droom geweest, dan had ze het niet van vel leden jaar December af, bijna tien maanden, weinig minder dan een jaar, met zich om hoeven dragen, en telkens wanneer dan alles van dien avond als een prent voor haar oogen was gekomen — toch ook wel net als iets uit een droom: alles lijkt gewoon, en tegelijk is er iets grieze ligs aan of er in — de lantaarn voor het hekje, stil schij nend over de sneeuw, die bij hem opkruipen wil, de glijbaantjes met gladgesulde bobbels, het rood-scheme rige winkeltje van Klaasje Berg en dat zware, trage schuddebellen uit de verte. . dan had ze tot zichzelf kunnen zeggen: denk niet verder, het is maar een
70