berig plasje kleur, rood, geel, blauw door elkaar geweven, dat is altijd als de zon schijnt door het bovenste boogje van smalle stukjes gekleurd glas. De zon en de wind zullen nu blij ven spelen in de heel-leege breed;: gang, in de wijd open klassen, ze hebben er het rijk alleen tot twee uur toe —, dan komen de kinderen en de meesters en de juffrouwen terug, en worden ze weer weggejaagd, elk de deur uit, waardoor hij binnenkwam,
„Waarom brei je nu niet?”
fa. . . . waarom breit ze nu niet! De juffrouw heeft groot gelijk. . . . zóó komt ze nooit tot het dubbeltje. .Mét. dat zij-zelf het denkt, heeft de juffrouw het gezegd.
„Zoo kom je nooit tot je dubbeltje!”
Uit de zon deur gaan ze naar buiten. Bijna witachtig blauw is de stoep en telkens als er tusschen de bruine mannen een met een witgeschuurde drinkkan gaat, flikkert het fel naar de oogen. Alle mannen rook en. . . . alles is even gezellig. En nu. . . . neen maar, daar blijft ze van staan.... zou dat waarlijk kunnen gebeuren, zal dat waarlijk gaan gebeuren? Kan de juffrouw dan ook bloemen maken? Hoe blinken haar tanden nu ze lacht! Ze kan immers de vergeet-me-niet, de margriet en de klaproos maken en daarbij nog van die mooie, dikke dalia’s om onder aan de lamp te hangen en de sneeuwbal. .. . die kan ze ook! En ze wil ze haar allemaal leeren, voor niets, heelemaal voor niets, ze hoeft zelfs geen pitjes en geen steeltjes en geen papier mee te brengen, en ze mag bij juffrouw in haar huis komen, morgenmiddag al! En het dubbeltje in de kluw is nu echt voor haar....
„Maar dan moet je wel zorgen, dat je toch met je kous tot aan den mindervoet komt!”
En of! En of ze nu breien zal, nog harder zal ze breien dan eerst! Lacht de juffrouw daar om? Gelooft ze het misschien niet?
Waar de bruine schepen liggen met hun glanzende,
68