„je mag wel heel hard breien om er bij te komen.”
Gek.... Maar dat klonk nu net alsof ze heel iets anders had willen zeggen. Maar daar gaat de bel en nu zegt ze niets meer. Even schreeuwen ze nog allemaal zoo bard ze kunnen, dan hollen ze de plaats over, de hooge stoep op, en ineens langzamer de wijd-open deuren in. Zij loopt met de juffrouw —, en de grootc jongen boven op de stoep die naar laatkomers uitkijkt met een lei in zijn hand om hun naani op te schrijven, mag niet sluiten voor zij binnen is. . . . want ze loopt met de juffrouw. Even kijkt ze achterom, zoo stil nu al' weer. ... in het jonge loof van de jonge boompjes maakt de wind een geluidje, net alsof je uit het holletje van je hand zand op een papiertje laat glijden, zoo’n straaltje wordt naar onderen breeder, het kan zoo aardig glinsteren en dan is het net alsof het waait en regent, alles heel in ’t klein.
Neen, dat was nu toch te dom, schrikken omdat de juffrouw zei, dat ze na twaalf op haar moet wachten, maar ja, „na twaalf wachten” beteekent ook zelden iets plezierigs. Nu misschien wel. .. . neen nu stellig wel. Maar wat?
Boven haar hoofd op de planken loopen de meesters zoo haastig dat het bonkt, in de klasdeuren roepen ze „bonjour”; op de trappen klinken hun stappen dan weer anders en als ze bij de deur staan valt hun koddige, korte schaduw net tot aan den binnendrempel. Die de week hadden zijn nu ook al uit de handwerk-klas vandaan, de juffrouw is er alleen nog met één kind. Weinig schoolblijvers vandaag, de gang heel leeg, de deuren aan beide einden wijd tegen elkander open, door de eene komt de zon, door de andere de wind. Grappig. . . . precies bij de deur van de vierde klas ontmoeten ze elkaar, je ziet het duidelijk — daar klappert zachtjes de houten rol van de kaart van Nederland tegen den muur en daar op den drempel ligt een bib
67