leven op de boerderij naast de school zoo plezierig bespieden, het waschgoed ruiken, de koffie van elf uur, en de kippen hoor je geluidjes maken in het warme zand, alsof ze maar zoo’n beetje pruttelen in hun slaap. F.n het lijkt iets uit een boek of van een prent, omdat je het van de speelplaats af en onder schooltijd ziet. Hier heeft ze zich verborgen om. . . . neen, niet om te soezen over wat weten is en wat vergeten is, maar om met woesten vlijt te breien, daar haar kluw nu eens eindelijk wat kleiner wordt! Dat was daar een ruk aan den draad dat het kluw zeker op den grond zou zijn gesprongen, zat het ergens anders dan in haar opgebonden boezelaar geborgen. . . . Hoe jammer nu toch, dat gedroom, zeker vijf minuten van haar vrij half uur voorbij. En o, die harde knol van een stijfgcwonden kluw.... neen, nu niet weer kijken en knijpen, vanzelf kleiner kan hij immers toch niet worden. Hè, wat voelen haar handen nu alweer gloeierig door die rasperige sajetten draad en als het wat langer duurt, dan kruipt er steevast zoo’n vervelende pijn in haar schouders en nek. Zou ze nu toch niet nog eens even heel hard knijpen? Misschien voelt ze het randje. .. .! Het breiwerk toegevouwen tusschen arm en lijf gekneld, de hand in het stijfgebonden schort, het kluwen eruit — maar voorzichtig om wat daar zit in den anderen hoek! — nu knijpen, zoo hard ze kan erin knijpen. Niets nog. .. . niets te voelen van wat er diep binnenin, ontwikkeld zit als een pitje in een vrucht, een zilveren pitje —, een dubbeltje! Moeder wond het er bin-nen-in en als de kluw is opgebreid, dan mag zij het hebben, heelemaal, met het heele dubbeltje mag ze doen wat ze wil — en ze w7eet al wat! — en dan houdt ze met de kous, heeft moeder uitgerekend, meteen al bijna tot den mindervoet!
Ze kijkt naar den ruigen zwarten bal in haar hand: daar zit het blinkende pitje diep in, en ze wou wel
63