denzelfden kant uit als de Ster; het glazen venstertje met de zwarte letters is nu nauwelijks meer te onderscheiden, het Woord trok zich terug, de mezoezo zwijgt. Ze zitten weer onder de lamp en moeder schenkt koffie. Groote broer is daar-even thuisgekomen, hij lacht, hij vertelt, hij heeft den man met de Ster gezien, de Ster was van oude kranten gemaakt, de flarden hingen erbij; een groote scheur zat erin.
„Onze Mezoezo gaf licht, toen de man voorbijging.” Ze durft niets zeggen, nauwelijks luisteren. Het was om haar, dat de mezoezo licht gaf en dat het ééne Woord naar voren sprong, zooals de storm was om Jona!
Maar Vader wil dat iedereen zwijgt, hij kan anders zijn krant niet lezen. Het wordt nu ineens heel stil, allemaal bukken ze zich over hun boek en zij luistert naar buiten., er is niets nu dan de wind, het poort je bij buurman Top is dus wel echt in de klink gevallen. Maar er is iets in de wind, dat er straks niet was. . en zou ze nu, langs de mezoezo heen, naar buiten durven? Wie was die koning, waar een hand kwam uit den muur en woorden schreef? Haar hart klopt. . ze is bang voor de mezoezo, morgen zal ze zeker haar broertje aan dien kant laten loopen, bij het naar school gaan! Altijd, tot nu toe, zoo vaak ze de mezoezo opmerkte — heel vaak gebeurt dat niet — werd het blij en warm bij haar van binnen, want dikwijls denkt zc dan aan het verhaal dat vader eens vertelde van hoe vader als jongen met een kleiner broertje, dat was oom Samuel, die zoo jong stierf, wandelend den wTeg was kwijtgeraakt en ten langen leste in een dorp gekomen, waar ze niemand kenden en nooit eerder waren geweest. Ze waren zoo moe en nat en hongerig, maar ze dorsten nergens kloppen, tot zc eindelijk een huis met een mezoezo zagen. Daar hebben ze toen gegeten en die vrouw heeft ze drooge kousen gegeven en die man heeft ze naar hun vader, naar Grootvader, terugge-
58