ten zichzelve spiegelt, kluwtjes en kaartjes wol, blauw en rood en geel en paars. Eén van de kaartjes is leeg. ... er staan woorden op, gouden lettertjes, die glanzen in het licht van het hooge raam. Kijken wat er staat, het hoofd een beetje schuin naar de juffrouw toe. liet is Fransch. Niemand weet het.... maar ze kent een beetje Fransch! Hoe ze de woorden moet uitspieken, dat weet ze door de aardrijkskunde: „bordeaux”, de eau is o, de x lelt niet mee; „Touraine” —, de ou is oe, de ai klinkt als een gerekte è —, de e aan ’t eind Wordt nauwelijks gehoord: „Rcnnes” —, de e voor n is a, en de rest schijnt er alleen voor de pronk te staan; „Yerviers” —, een Fransche v lijkt op een 1 iol-landsche ,,w” — en „iets" is „jec”,
Wat sommige woorden beleekenen, weet ze uit boeken, waarin menschen voorkomen, die Fransch spreken —, geschiedenisboeken die in den tijd van Napoleon spelen. Meestal is één zinnetje in het Fransch geschreven en onder aan het blad vertaald —, verder doen ze dan maar net of zulke menschen Hollandsch spreken. Ze kent ook een ergen Franschen vloek: „Sacré noin d’un dieu damné” —, dat riep een heer met zwarten baard die uit een luchtballon viel! Ze heeft er cens bij gestaan dat meisjes van ’t Fransche school touwtje sprongen, één, een erge nuf, riep telkens als ze haken bleef „O ciel” — haar groote broer stond erbij en zei op ’t laatst „och kind, praat toch je eigen taal en roep „o hemel!” Dat wist ze meteen! Van wat op dit kaartje staat, kan ze den heelen eersten zin be-grijpen, tot het vraagteeken toe: „Etes-vous content de eet article?”
Een schrikje.... het is zoo raar.... er gebeurt iets. ... ze kijkt naar de voorste tafel, en ze begrijpt. Soms, in de klas, laat de meester een jongen een heele poos met kwaaddoen begaan, komt dan op zijn teenen dicht-bij, pakt hem bij zijn oor en sleurt hem naar den
49