niet zoo erg te letten, als je den slag eenmaal beet hebt, en je kunt denken aan vrat je wil. je moet schillen van je af, niet schillen naar je toe, dat heeft moeder geleerd met een grappige geschiedenis. Er stond eens, toen moeder nog klein was, op de kermis een tentje en de man vertelde aan iedereen, dat daarbinnen een kunst werd geleerd, waar elk mens voor zijn heele leven nut van hebben kon en dat kostte maar een stuiver en iedereen ging erin en binnen /at een vrouw op een stoel en schilde aardappels en /e zong aldoor:
„Snij maar van je af En dan bezeer je je niet. ..."
Dat was de kunst voor je heele leven! Vader noemt het bedrog, maar moeder zegt: het was een eerlijke fopperij. Want het is toch een nuttige kunst voor je heele leven.
Sinds schilt ze altijd van zich af, maar heeft toch vaak een duimelot. Je kunt ook al te weinig op je aardappels letten.
Wanneer ze in den schemer van zulke dagen, dat de geluiden tot stemmen werden, in de kamer zit met stoel en hooge stoof en de aardappels schilt en vrouw Komeyn zingt haar liedjes, clie ze altijd zingt, soms langzaam, soms hard, al naar dat ze vlug of langzaam boent en wrijft, dan schijnen ook de woorden van de liedjes veel meer dan op andere dagen te beteekenen.
Ze zingt:
„Daarbinnen in de schaamde hut Geen vuur, geen stukje brood.
Dat maakt altijd bedroefd. Maar op zulke dagen lijkt, wanneer vrouw Komeyn het zingt, de heele, heele wereld één meer van droefenis te worden. En hoewel 24 2