slootjes teleurgesteld en eenzaam verder kronkelen, zoover je kunt zien —; de erfjes naar den slootkant a), over de grillige groene getimmerten, waarvan ze de bestemming niet kent, groeien de groene gewassen, waarvan ze de namen niet weet, het is een vreemde wereld heelemaal, en omdat ze er alleen op feestdagen komt, zweeft er ook nu om alles iets van wijding en rust, en soezige, zoete verveling. .. .
Maar vandaag op school vertelden er een paar: in den nieuwen sigaren-winkel vooraan die straat is iets wonderbaarlijk prachtigs te zien: er staat een speeldoos in de étalage en daar dansen drie dametjes boven op, onder een lioogen boog van sigaren-kistjes. En ze zijn in louter satijn, met klinklaar goud omboord, en één is papaver rood, één is gras-groen, één is sneeuwwit, hun satijnen slofjes zijn zwart, hun fluweelen baretten zijn wit en als ze dansen golven de pluimen wuivend de hoogte in!
Zoo vertelden ze, en toen ze het zag bleek het mooier nog, neen toch, maar het bleek anders-mooi dan wat ze luisterend zich voorgesteld had.
Ze stond voor den winkel en het late daglicht ving alle dingen in een doorschemerd, paars-achtig blauw —, maar in geen van de andere winkels brandden nog de lampen. Zeker had hij niet langer kunnen wachten, de nog-jonge man met zijn roode gezicht glimmend vlak onder het kroontje achter de toonbank, zeker moet hij hebben gebrand van ongeduld, om zijn nieuwen winkel in stralenden schijn als een schat, als een fonkelend juweel open te leggen; om onder de gouden lampen de roomige verf te doen stralen, om zijn dansende poppetjes te vertoonen voor de menschen buiten het raam, die omhuld staan in het blauwig-paarse late licht van een stillen dag.
En ze keken, hoe keken ze! Niemand sprak. Het was ook wel om ademloos, eindeloos bij te blijven kijken en
231