raakt — ze heeft geen voorteekenen gezien, wat vlak-bij geschiedde niet geacht.
Haar lichaam wil zich oprichten uit zijn gebogenheid, haar van schrik uiteengeslagen gedachten gaan het wagen als een troep verjaagde vogels, bangelijk weer naar elkaar toe te trippelen.. dan trekt ze het hoofd, verkrimpend, tusschen de schouders terug, een nieuwe stralende blauw-paarse gloed, een knal-slag die hem besprong, erboven op viel en hem doofde en dan weer die stilte, dat adembenemende wachten..
Veel donkerder is het nu dan zooeven, een heete schemering heeft vorm en kleur verteerd en in de verborgen kamerruimten tikkelen geluiden, verspringend, nu hier dan daar, als tokkelde een droge, dorre vinger, die overal tegelijk kan zijn, ze te voorschijn uit balk en beschot. . Op den gelen gangwand kwijnde en stierf de binnengevluchte vlinder —, een bleeke, ronde plek, als een boos, koud oog, staart haar aan door de opengeworpen kamerdeur. . dat oog hoort bij den tikkelenden vinger, ze voelt het zeker en ze durft niet opstaan om de deur ertegen te sluiten, want wie weet wat er dan misschien gebeuren zou. . ze houdt zich zoo stil mogelijk en zoo klein mogelijk in haar stoel bij het raam.
Licht ijlt licht door het luchtruim voorbij, slagen jagen het na, achterhalen het, grooien zich er op en dooven het, achterhalen elkaar en springen tegen elkaar op en verpletteren elkaar met geluiden als van verbrijzeld glas, staan weer overeind en brullen als beesten, omkronkelen elkaar met slingers van hoog gedaver, van laag en zwaar gebas. . dan volgt weer de stilte en het tikkelen van den vinger die overal tegelijk kan zijn. Op den gelen gangwand breekt en sterft het booze oog, maar nog laat het niet af naar haar te staren..
Aldoor wordt het nog donkerder, hoe donker zal het
189